Geloof

In Erasmus’ tijd is vrijwel iedereen in Europa christen. Maar Erasmus is geen gewone christen. Hij leeft jarenlang in een klooster en wordt zelfs priester. Ook schrijft hij boeken vol over het ware christelijke geloof. Tegelijk heeft Erasmus kritiek op de hebzucht van monniken en de machtswellust van bisschoppen. De Kerk moet zuiver zijn en leven naar de woorden en waarden van Jezus Christus, vindt hij. Voor een ware gelovige zijn regels en rituelen van ondergeschikt belang. Het gaat om een persoonlijke band met God.
Hiervoor moet je de bron van het christelijke geloof lezen: het Nieuwe Testament. Daarom vertaalt Erasmus deze tekst opnieuw uit het oorspronkelijke Grieks in het Latijn. In 1516 verschijnt de eerste uitgave van zijn vertaling: voor Erasmus zelf het hoogtepunt in zijn leven. Ook begint hij aan hervertellingen van het hele Nieuwe Testament (behalve Openbaring van Johannes) in zijn eigen woorden: de Parafrasen (1517). Bovendien schrijft hij een Handboekje waarin hij vertelt hoe een goede christen moet leven.
Net als Erasmus stoorde ook Maarten Luther (1483–1546) zich aan misstanden in de Kerk. Maar hij was veel radicaler dan Erasmus. Door Luther ontstonden twee kampen: protestanten en katholieken. Dit had Erasmus graag willen voorkomen. Eerst wilde hij niet kiezen, maar uiteindelijk bleef hij wel katholiek. Dit maakte hem bij beide partijen niet populair.
Om misstanden binnen de christelijke wereld te bestrijden, pleitte Erasmus voor een morele hervorming. Een goed gelovige hecht niet aan uiterlijk vertoon: het gaat om de individuele band met God. Je bent geen goede gelovige als je alleen de rituelen en ceremonies naleeft die de kerk voorschrijft. Een goede christen moet de Bijbel bestuderen en z'n geweten trainen. Dit zijn de grondgedachten van wat Erasmus "de filosofie van Christus" noemde. Hij ontleende deze term aan de Griekse kerkvaders. In het kort is deze christelijke filosofie een verinnerlijking van het geloof die in de praktijk moet worden nageleefd. Het individuele geweten is de leidraad en een belangrijke rol is weggelegd voor grondige studie van de kerkvaders en hun inspiratiebronnen uit de heidense Oudheid. Erasmus pleitte voor een praktische religie zonder spitsvondig academisch getheoretiseer. Erasmus wilde deze filosofie van Christus onder de mensen verspreiden, al schreef hij alleen in het Latijn, dus alleen voor geschoolde mensen.
Vanaf 1430 veroverde het islamitische Turkije steeds meer delen van christelijk Europa. Christenen voelden zich bedreigd. Ze probeerden te bedenken hoe ze de Turken konden verdrijven. Ook Erasmus schrijft hierover een boekje. Hij ziet de Turken als een bedreiging voor de christelijke wereld, maar hij wil geen oorlog. “Christendom en oorlog zijn onverenigbaar. Christus kan niet zo veel leed willen.” Oorlog vernielt alleen maar. Vrede bevordert welzijn en welvaart. Daarom moeten Europeanen samenwerken, vindt Erasmus. Christelijk Europa moet één vreedzaam rijk worden. Samen sterk. Dat zal de Turken overwinnen.
Erasmus is tegen oorlog, maar niet blind. Soms is oorlog onvermijdelijk, denkt hij. Maar de Turken wil hij zonder geweld bekeren tot het christendom. Hij keurt oorlog alleen goed als de Turken zelf aanvallen. Een opvallend standpunt voor zijn tijd. Maar eigenlijk laten moslims, joden en andere niet-christenen hem koud. Erasmus verwijt veel christenen dat hun “lauwe geloof” ervoor heeft gezorgd dat de Turken Europa zo bedreigen. Hij roept hen op om terug te keren naar de woorden en waarden van Jezus Christus. "Als we de Turken tot het christelijke geloof willen bekeren, moeten we eerst zelf christenen zijn." Aldus Erasmus in zijn Ciceronianus (1528).
Afgebeeld op deze pagina is het titelblad van de tweede, verbeterde uitgave van Erasmus' Nieuwe Testament zoals uitgegeven door Dirk Martensz in Leuven (1519). Het exemplaar in Rotterdam was tot 2005 eigendom van Drs. P.